Categorieën
muziek Verpleegkunde

Verbinding

Het is mijn 3e jaar in de opleiding tot verpleegkundige. Ik werk als leerling in de wijkverpleging.

Een man van rond de 70, terminale thuiszorg. Dat was het enige dat ik wist toen ik naar het adres reed. Een prachtig huis met uitzicht over een rivier, met water als parelmoer. Een energieke vrouw deed open, gebaarde me binnen te komen. In het midden van de huiskamer stond een ziekenhuisbed. Hij sliep, met de zon op zijn gezicht. Zjjn vrouw en ik praatten een tijdje. Ze vertelde over hun jonge jaren, hoe ze elkaar ontmoet hebben en hoe ze in het leven staan. Activistisch, sociaal, opkomen voor iedereen, met een grote liefde voor muziek, wat hun bond. Hij speelde piano, zij viool, hun beider kinderen trompet en saxofoon.

Ik had een uur de tijd; een groot deel daarvan was al verstreken toen hij wakker werd. Hoi, zei ik. Ik ben Rinske en ik ben van de thuiszorg. We praatten wat met elkaar, hij vertelde over de afgelopen maanden, hoe hij zieker en zieker werd. Tot hij hier nu was. ‘En nu is het klaar.’ Zo noemde hij het. Hij klonk niet boos, niet verdrietig, niet berustend. Hij klonk eigenlijk neutraal, alsof het om iemand anders ging. Het was een constatering. En feitelijk een hele juiste constatering.

Ik kon er niks tegenin brengen, het wás ook klaar voor hem. Het enige wat we nog konden doen was het hem zo comfortabel mogelijk maken.

“Waar kan ik je mee helpen?” vroeg ik. Ik wist uit het zorgplan dat dit het tijdstip was om te wassen en aankleden, maar ik vond dat hij er moe uitzag. Het praten kostte hem zichtbaar inspanning. Ik controleerde de zuurstof. 3 liter, prima.

“Ik wil wel een schoon shirt.” Zijn zwarte t-shirt liet flink wat opgedroogd zweetzout zien. Voorzichtig manouvreerdeik het shirt langs de zuurtstofslang en de lijnen van de morfinepomp. Hij hijgde, ik lastte een pauze in. Draaien op de ene zij. Pauze. Arm uit de mouw. Pauze. Draaien op de andere zij. Pauze. Nog wat langer pauze omdat hij niet op adem komt. Arm uit de mouw, shirt over het hoofd. De zuurstof moet daarvoor even af. En al is het maar kort, hij heeft er zichtbaar last van. Snel doe ik de zuurstofbril weer op en geef hem even tijd om bij te komen. Ik maak van de gelegenheid gebruik om even snel een washandje over zijn rug en buik te halen. “Lekker fris.” zegt hij.

“Ken je dit stuk?” vraagt hij, terwijl hij op zijn telefoon YouTube opent. Ik luister, naar een symfonieconcert, stemmige strijkers, woeste pauken, zachte fluiten. Hij vertelt over de muziek, welke rol dat voor hem speelt en hoe zijn gezin leeft van de muziek, om de muziek, met de muziek.

Ooit studeerde ik uren per dag om toegelaten te worden tot het conservatorium; muziek was mijn adem en mijn leven. In de jaren daarna, (want niet toegelaten) bleef muziek belangrijk maar wel op de achtergrond, want andere dingen vroegen aandacht (verpleegkunde studeren, gezin, kinderen, en vergeet Netflix niet). En hier was er ineens weer volop aandacht voor dit vergeten element uit mijn leven.

Dit ritueel van binnenkomen, tijd nemen en praten met zijn vrouw en met hemzelf herhaalt zich de dagen daarna.

We komen 1x per dag. “Hoe doet u dat dan in de middag en de avond?” vraag ik aan zijn vrouw. “Dan doe ik het zelf. Ik verzorg hem zelf. Jullie hebben het druk zat.”

Ik schrik een beetje. Dit kan niet de bedoeling zijn. “We kunnen ook vaker komen” zeg ik. “Tot wel 4x per dag, of zelfs 24 uurszorg als dat nodig is.” Ik zie de eerst ongeloof en daarna opluchting op haar gezicht. Ze stribbelt nog wat tegen, omdat we al zo druk zijn, er zoveel anderen zijn die zorg nodig hebben. Dit zijn duidelijk mensen die het altijd samen hebben gered, en het altijd samen zullen redden.

Ik weet haar ervan te overtuigen dat het nodig is, voor haarzelf en voor haar man, geen moeite voor ons (het argument ‘of we nu bij u komen of bij uw buurvrouw, bezig zijn we toch’ is meestal het laatste zetje om mensen te overtuigen) en voor de komende week plan ik 4x per dag zorg in; 2x een uur, 2x een half uur.

Het komt toevallig zo uit dat ik de hele week minstens 3x per dag bij hem kom. En iedere keer weer gaat het gesprek door op waar we de vorige keer gebleven waren. Meestal over muziek. We laten elkaar muziek horen, ken je dit, moet je dit eens horen, deze is mooi.

Hij vertelt over kamermuziek waar ik niks van weet, ik vertel hem over de experimentele muziek waarvan ik ooit heb geprobeerd het onder de knie te krijgen.Wat we gemeen hebben is dat we allebei geraakt worden door een puurheid dat op onverwachte momenten binnenkomt. Het is de emotie die telt. “Luister, kijk, zie, deze moet je ook nog even luisteren, ken je ..?”

We zijn bijna een week verder. Met elke dag wordt hij grauwer en gaan de liters zuurstof in zijn zuurstoftankje omhoog. Tot hij helemaal geen puf meer heeft om gewassen te worden. ‘Laten we maar wat praten’ zegt hij.

In de (wijk-)zorg werken vele verschillende mensen, elk met hun eigen opleiding, ervaring en aanpak. Ik heb collega’s gezien die stoicijns met een wasmand onder de arm clienten gingen wassen, douchen, aankleden, omdat dat toch de beste zorg was. Of omdat dat haar baan was. Ik heb ook collega’s gezien die besloten het douchen over te slaan omdat de client het niet wilde. Ik heb geen oordeel over wat beter zou zijn, want wat weet ik nou, maar door de verschillende voorbeelden heb ik wel een eigen manier ontwikkeld.

Doen wat nodig is, laten wat kan. Maar vooral: kijken naar wat iemand nodig heeft.

Deze meneer had geen poespas aan zijn lijf nodig. De morfinepomp stond goed afgesteld, de zuurstof ook. Dat zijn t-shirt vol vlekken zat was secundair. Wie kijkt naar een vies shirt als iemand sterft? Wat zal hij belangrijker vinden? Comfortabel in de morfineroes ondergedompeld worden of door een verpleegkundige in een schoon shirt gehesen worden?

Er zijn geen beste antwoorden, er zijn hooguit overwegingen om iets wel of niet te doen.

“Laten we maar wat praten’. Ik schoof een stoel aan bij zijn bed, dit vroeg om tijd. Die nam hij. Met adempauzes om lucht te verzamelen vertelde hij over de schat aan muziek die hij de afgelopen weken had beluisterd. “Want nu moet ik echt gaan kiezen. Wat wordt het slotakkoord?”

Hoe meer hij uitwijdde en liet horen, hoe meer ik ervan overtuigd was dat hij zijn keuze al gemaakt had. “Ik denk nu aan deze” zei hij en liet me een muziekstuk horen. Ik herkende het als klassiek maar dat was alles mee gezegd.”Deze ook, en deze….” het uur werd volgemaakt met muziek, het praten over muziek, praten over wat belangrijk was, wat hij nog had willen doen als, enfin. “Ik denk aan dit stuk voor mijn uitvaart.” Hij liet me een prachtig stuk horen, Ierse Folk–achtig, meeslepend, met stampende voeten, slaande pauken en energie.

Hij vroeg wat ik mooi zou vinden. Ik wist het wel. Diezelfde week had mijn lief me verteld over de uitvaart van Shane MacGowan, de frontmen van The Poques. Hij was 65 jaar. Hun bekendste nummer is het kerstnummer Fairytale of New York, een duet met Kirsty MacColl.

Ik kende het niet, maar heb het leren kennen. Op de uitvaart van Shane MacGowan speelden Glen Hansard and Lisa O’Neill het stuk; Fairytale of New York. En niet alleen dat, nee er werd behalve gespeeld ook gedanst, gezongen en gevierd. “Audience members and members of MacGowan’s family were dancing in the aisles of the church.”

Al bij de eerste tonen die ik hem liet horen speelde er een glimlach om zijn lippen. Hij kende het niet maar het gevoel dat het opriep deelden we. Het leven van deze man werd gevierd , mensen pakten elkaar vast en danste de dans van het leven. Rondom zijn kist werd gedanst. Alles brak open.

https://www.youtube.com/watch?v=6s8lvnSmISc

Aan het eind van nummer knikte hij, om zijn mond een glimlach. “Mooi.” zei hij. “Laten we dansen.’

Ik moet hier nog vaak aan denken. Ook aan de opmerking van mijn werkbegeleider over gepaste afstand, die ik niet had genomen door hem mijn muziek te laten horen.

Misschien was het ongepast. Maar het was zo in lijn met alle contact die we de dagen daarvoor hadden. In de muziek ontstond een verbintenis waar er, binnen de afstand tussen ik als zorgverlener en meneer als zorgvrager, een gelijkheid ontstond. En dat was waardevoller dan iets anders dan ik had kunnen geven.

Categorieën
Verpleegkunde

Beter

Vier jaar geleden begon ik aan de studie Verpleegkunde. Nu zit ik in het laatste half jaar. Dit halve jaar draait volledig om onderzoek. En als stagiair in een ziekenhuis zijn er meer dan genoeg onderwerpen waar ik me in zou kunnen vastbijten. Patiënten meer laten bewegen (altijd goed), slimme glucosemeters inzetten, mantelzorgers ontlasten, palliatieve zorg, patiënttevredenheid, culturele diversiteit – de lijst gaat eindeloos door.

Soms wil je iets zonder te weten dat je het wilt. Voordat ik het doorhad, was mijn hand omhoog geschoten: “Die doe ik wel.” En daar stond ik dan, met een onderzoeksthema in mijn handen: het integreren van palliatieve zorg op een verpleegafdeling en in het zorgproces.

Als ik terugkijk, zie ik een rode draad in mijn motivatie om deze studie te doen: mensen zien, er zijn op de momenten dat het er echt toe doet. Vooral als iemand in een behoorlijk rotte situatie zit en je net dat ene dingetje kunt betekenen. Zo begon het.

Daarna kwam het idee van “beter maken.” Wat trouwens een klein beetje de plank mis slaat, want verpleegkundigen maken mensen eigenlijk niet beter. Ik ben geen arts, ik stel geen diagnoses en beslis niet over behandelingen. Maar wat doe ik dan wel?

Dat heb ik me de afgelopen jaren ook vaak afgevraagd. Wat voegde ik toe aan de wereld van de zorg? Toch kwam ik steeds weer terug bij “beter maken.” Alleen blijkt dat zoveel meer te betekenen.

Het begint met een dag goed laten beginnen. Een vrouw met depressie letterlijk uit bed helpen, haar helpen met aankleden. Zorgen dat ze iets eet en haar medicatie neemt. Iemand met COPD Gold III en vele onderliggende ziektes ondersteunen met de ochtendzorg (douchen, aankleden) zodat mevrouw wat energie overhoudt voor de rest van de dag. Of bij de zorgmijder het beschimmelde eten weggooien en proberen haar te overtuigen om tenminste één boterham te eten.

Iemand die slecht nieuws heeft gehad een plek geven. De kans om even te praten, of juist even niet te praten.

En dan zijn er de steunkousen. Misschien wat suf, zou je denken. Maar zonder kousen krijgt de cliënt ademhalingsproblemen en last van zijn hart. Hij kan het zelf niet, dus ja, ik help hem daarmee. Niet zo spannend als de Spoed, niet zo stoer als de ambu, niet zo complex als neuro, niet zo indrukwekkend als op de oncologie werken, maar ook nodig en van belang voor de patiënt. Net als de gesprekken ondertussen, over de files en het weer, over de tuin en het gemis van een overleden partner. Over zorgen over een onderzoek, twijfels over de toekomst en gemis van kinderen die ‘overzee’ wonen. Dit maakt, hoe klein ook, dat het voor de cliënt net iets minder moeilijk opstarten is. Je helpt iemand letterlijk de dag ‘in.’ Aan hen om die dag weer door te komen, maar het begin s het halve werk.

Kleine dingen beter maken is ook even snel de schone was van de lijn halen voor die 85-jarige dame die niet meer boven haar hoofd kan reiken om vanaf de smalle steile trap het wasgoed op het droogrek te hangen dat in het trapgat bungelt. Dit is kleine zorg, of “tussendoorzorg” noem ik het wel eens. Maar juist die kleine dingen maken iemands dag nét een beetje beter.

En nu is er palliatieve zorg. “Beter maken” krijgt hier echt een andere lading. Het gaat niet alleen om de patiënt, maar ook om de mens die erachter schuilgaat. Om aandacht voor de wensen en grenzen van de persoon, en ook van de familie. Omdat iedereen de beste zorg verdient, ook als “beter worden” er niet meer in zit.

Als beter worden geen doel meer is, dan zorgen we er met alles wat we hebben voor dat de persoon de best mogelijke zorg krijgt. Toch een soort beter maken. Goed, beter, best.

End of life symbool

Bron afbeelding: https://hospicefoundation.ie/our-supports-services/healthcare-hub/hospice-friendly-hospitals/

“A universally recognised symbol that indicates end-of-life care; it appears on many of the resources connected with the end of life. Inspired by ancient Irish history, this symbol is not associated with any religion or ​denomination.  

The three stranded white spiral represents the interconnected cycle of life: birth, life and death. The white outer circle represents continuity, infinity, and completion. Purple is the background colour as it’s associated with nobility, solemnity and spirituality.” 

Categorieën
Tussendoor Verpleegkunde

Stilte

Een noodoproep. Of ik kan komen, er lekt een katheter.

Ik slik als ik de naam en adres zie van de cliënt waar het om gaat. Ik ken haar niet. Ze is stervende en achter in de 30. Drie jonge kinderen, tussen de 12 en 17 jaar oud. Van collega’s had ik over haar situatie gehoord maar ik was zelf nooit bij haar geweest. Het zou een kwestie van dagen zijn.

Met lood in mijn schoenen rij ik naar haar toe. Controleer het adres, drie keer, lees nog wat in het dossier. Ik doe alles om het moment te vertragen. Confrontatie met de dood is me soms te veel, of te dichtbij.

Ik verwacht een bedrukte stemming, maar het huis waar ik binnen loop ademt leven. Drie pubers op de bank, bezig met wat pubers doen: op hun telefoon, oortjes in. De echtgenoot kookt, er kringelen steke geuren uit de keuken; knoflook, verse kruiden en gegrilde groente.

“Hoi, hier moet je zijn.” Mevrouw wenkt me. “Welkom, fijn dat je zo snel kunt komen.” Een brede glimlach. We praten wat, ik vraag of ze pijn heeft. Ja, dat heeft ze behoorlijk. Ze wijst op haar buik. Daar waar de tumoren groeien en alles opzij drukken. Gelukkig heeft ze pijnmedicatie en kan ik haar dat aangeven.

Terwijl ik de katheter controleer vertelt ze over haar kinderen. De jongste gaat bijna naar de brugklas, de oudste gaat een toelatingsexamen doen en de middelste gaat een nieuwe stage beginnen. “Dat worden dus spannende tijden” zeg ik. En zodra ik de woorden uitspreek kan ik mezelf wel voor mijn kop slaan.

“Tsja”, zucht ze. “Dat zal ik niet meer meemaken.” Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik ben stil, en zij ook. Ik zoek naar woorden ‘Gelukkig kan de vader goed voor ze zorgen’ valt gelijk af, net als ‘Misschien kunt u de komende maanden mooie herinneringen met ze maken’. Alsof ze dat niet allemaal al lang hebben bedacht. Ik blijf stil. Help.

“Daarom praten we er nu over” zegt ze. “Ik vertel ze over hoe ik het zie en hoe mijn ervaringen vroeger waren. Dan hebben ze misschien toch nog wat aan me straks.” Een flauw glimlachje. “Ik zeur dus nu ook vast in het vooruit” lacht ze, “Ze zijn nog niet van me af”. Nu lachen we allebei. “Je houdt ze in de gaten” zeg ik, en ik vang de ogen van één van de kinderen. Ik krijg een grijns terug.

“En als ze ergens een verkeerde afslag nemen dan kom ik gewoon even spoken en gooi ik alles omver.” zegt ze, en kijkt de puber waarschuwend aan. Dan lachen we alledrie.

In de stilte zat mijn onmacht, maar bij haar kracht. Ik bedenk me dat ik vaker de ruimte wil nemen om stilte toe te laten. In de stilte zit ook het bieden van een opening, je laat weten dat je de mens de ruimte geeft. Om iets te zeggen, te vragen. Of om niets te zeggen.

Categorieën
Verpleegkunde Zorg

Sneakers onder de douche

Code oranje. Geen bezoek in het verpleeghuis. Personeel werkt met mond-neusmasker en handschoenen.

Na de verzuchting ‘Daar gáán we weer’ worden de handschoenen over de vingers getrokken en de elastieken van de mondkapjes strakgetrokken. De cohortverpleegkundigen trekken ook nog een schort en spatbril aan.
Daar komt geen virus meer tussen. “Pak jij de wasmand, doe ik de kar.” Het lijkt business as usual. Ik adem 8 uur lang mijn mondkapje vol (geen aanrader. Of hier tussendoor wél een aanrader: neem een smintje, Of 2, of 3 , of 4….want de hele dag je eigen uitadem inademen blijkt niet zo lekker.Na 3 uur mogen we een nieuwe pakken. Als ik die over mijn mond schuif voelt hij vederlicht.Hij ruikt ook lekker fris.Dat ik dit ooit over een mondkapje zou denken. Ik sta in vol mondkapjesornaat een bewoner te douchen en kan daarna zelf wel een douche gebruiken. Mijn  sneakers zijn ook al doorweekt. Niet waterdicht merk ik. Nu weet ik waarom verpleegkundigen ‘klompen’ dragen.
 Ik zou ze zelf ook wel willen, die klompen. Ze zijn er in steriel professioneel; ‘ik-ben-verpleegkundige-wit’, maar ook in kek roze, marineblauw en met bloemetjespatroon. Maar kan ik die klompen wel dragen? Het voelt alsof ik me als achtjarige in een jurk van mijn oma hijs. Niet passend. Of als de meeloopstagiar die in volle outfit aan komt lopen.Klompen moet je verdienen. Net als het knijphorloge dat op de kop aan het borstzakje van het het verpleegkundige-uniform hangt.Als trofeeën.Verdiend met zorg, verdiend in de zorg. Dus het komende jaar laat ik mijn sneakers en sokken nog even natspetteren bij het douchen van mijn pappenheimers. Tot ik vind dat ik het verdiend heb. De regenjas onder de jassen. Het uniform der standvastigen. De klomp onder de sneakers. .