Een jongetje klepperde met de brievenbus. Of dochter L. kwam spelen want ze hadden een hut gemaakt. Dochter rende struikelend van enthousiasme naar buiten. De hele zomer lang klepperde de brievenbus enkele keren per dag.
De lente daarop klepperde geen brievenbus. Deze was ingewisseld voor de bel, waar hij nét bij kon als hij op zijn tenen ging staan. Het jongetje op de fiets, de dochter op de fiets, zij aan zij rondjes fietsend. En niet alleen dat. Dochter vertelde die zomer vol trots dat ze hadden ‘gebelletjelelt en keihard weggerend’.
Een jongetje ging spelen bij zijn vriendje – op zijn kamer waar de gordijnen wapperden door de wind. Stoeien, duwen, stoer doen, vliegtuigjes uit het raam gooien, te ver over de rand leunen, struikelen, evenwicht verloren, wat de oorzaak ook was, het jongetje viel. En viel. En viel. Uit het raam. Van de tweede verdieping.
De traumahelikopter vloog het roerloze jongetje naar het academisch ziekenhuis. Kunstmatig in slaap, apparatuur, ernstig kijkende doktoren.
Ons rest weinig meer dan hopen dat volgend jaar in de lente de bel weer zal klinken, er rondjes gefietst worden en, in godsnaam, alsjeblieft, gebelletjelelt en keihard weggerend.