‘Goed, maar niet te lang he.’
Je zegt soms maar wat, als ouder.
Hoe dan ook, de dochter en haar vriendinnetje fietsen rondjes om ons huis. ‘Oke, ga maar even spelen, en fietsen… Kom je wel af en toe je gezicht laten zien?’
Dan stuift de dochter binnen. Het kabaal en omvallende rommel uit de gang wijst op reuring, de tranen en het gesnik van de dochter maken het zeker.
‘Mama, ze heeft gebotst….nu moeten we geld betalen want de auto is stuk…….’
‘Waar is D., je vriendin?’ vragen we ongerust. Ze wijst.
Samen lopen we naar de hoek van de straat. In de verte zie ik een ineengedoken groot klein meisje, schokschouderend, met de omgevallen fiets halfslachtig omhoog gehesen en een geharnaste oude vrouw die geërgerd met haar elleboog op het portier leunt.
Ik wilde mijn hand uitsteken, mezelf voorstellen, want je ze zal maar een kind aangereden hebben. Die mevrouw zal vast ook wel geschrokken zijn. Maar toen ik dichterbij kwam zag ik een hele boze mevrouw. Zo één die niet wijkt, die zeker is van haar eigen gelijk. Mentaal deinsde ik terug, conflictvermijdend als ik ben. Of laf. De toon was gezet.
Nog voor ik haar kon aankijken kaatst de mevrouw mijn blik terug. Ik trek mijn reikende hand terug. Geen groet voor jou. Ze kijkt vooral boos. Heel erg boos.
‘Ze moeten ook uitkijken.’ is het eerste wat ze tegen me zegt. ‘Ze fietsen als gekken, dat kan toch niet.’
Ik ben een beetje perplex. Had veel verwacht, maar dit niet.
He? Zij had toch een kind aangereden….? Moest je dan niet een beetje, ikweetniet, medeleven tonen ofzo? Vragen of het meisje oke was, troosten, helpen de fiets overeind te krijgen, ik noem maar wat mogelijkheden. Maar de mevrouw raast, tiert, wil vergoeding.
‘Heb je je pijn gedaan? Heb je ergens pijn? ‘ Ik weet niet waar te beginnen het meisje te helpen. ‘Die-endie-straat nummer zoveel.’ Nog voor ik haar had kunnen troosten, of vragen of ze oké was breekt de mevrouw in en noemt het adres van het vriendinnetje. Kijkt erbij alsof ze een atoombom onderzoekt. Daarna bestudeert ze mij. Controleert. Ik bevestig het adres, de mondhoeken dalen iets minder.
De achterdocht spat eraf. Ik knik, bevestig. Ja, daar woont ze, dat klopt. Wees blij mevrouw, het huilende meisje die jij zojuist met je auto omver hebt gereden heeft haar adres gegeven. Het meisje schokschoudert nog steeds en de mevrouw moppert onverstoorbaar verder.
De vrouw wijst op haar auto. Ik kijk, zie wat krasjes op de lak. Die zaten er al, zou het vriendinnetje later zeggen. Ik geloof haar. Oprecht als ze is. Bovendien lijken de krasjes eenvoudig weg te poetsen. Een mouw van een jas zou volstaan, gok ik.
Mevrouw moppert onverstoorbaar door, wijst op een andere plek. Die roest, zie ik. Dat kan dus nooit net gebeurd zijn. Zit bovendien hoger dan het stuur van de kinderfiets.
‘Is het een idee om even samen naar de ouders van het meisje te gaan’, opper ik. Wel zo fatsoenlijk toch, om het kind dat je hebt aangereden naar huis te begeleiden?
Maar ze schudde nee. ‘Als ik schade heb dan weet ik hun te vinden,’ liet ze dreigend weten. Ik dacht ‘Hun? of Hen? En wat nou als zij schade hebben?
‘Mag ik dan uw naam en andere gegevens? Dan kunnen wij contact met u opnemen.’
Ze nam niet de moeite om te reageren, wierp nog een laatste boze blik, stapte in en reed weg. Ergens tussendoor had ik nog 3 half vage foto’s van de auto kunnen nemen waar de beschadiging niet zichtbaar was. Het kenteken helaas ook niet.
Als je dit nou leest en denkt ‘Hé, die asociale boze mevrouw, dat was ik!’?
Gaat u schamen.