Categorieën
Verpleegkunde

Beter

Vier jaar geleden begon ik aan de studie Verpleegkunde. Nu zit ik in het laatste half jaar. Dit halve jaar draait volledig om onderzoek. En als stagiair in een ziekenhuis zijn er meer dan genoeg onderwerpen waar ik me in zou kunnen vastbijten. Patiënten meer laten bewegen (altijd goed), slimme glucosemeters inzetten, mantelzorgers ontlasten, palliatieve zorg, patiënttevredenheid, culturele diversiteit – de lijst gaat eindeloos door.

Soms wil je iets zonder te weten dat je het wilt. Voordat ik het doorhad, was mijn hand omhoog geschoten: “Die doe ik wel.” En daar stond ik dan, met een onderzoeksthema in mijn handen: het integreren van palliatieve zorg op een verpleegafdeling en in het zorgproces.

Als ik terugkijk, zie ik een rode draad in mijn motivatie om deze studie te doen: mensen zien, er zijn op de momenten dat het er echt toe doet. Vooral als iemand in een behoorlijk rotte situatie zit en je net dat ene dingetje kunt betekenen. Zo begon het.

Daarna kwam het idee van “beter maken.” Wat trouwens een klein beetje de plank mis slaat, want verpleegkundigen maken mensen eigenlijk niet beter. Ik ben geen arts, ik stel geen diagnoses en beslis niet over behandelingen. Maar wat doe ik dan wel?

Dat heb ik me de afgelopen jaren ook vaak afgevraagd. Wat voegde ik toe aan de wereld van de zorg? Toch kwam ik steeds weer terug bij “beter maken.” Alleen blijkt dat zoveel meer te betekenen.

Het begint met een dag goed laten beginnen. Een vrouw met depressie letterlijk uit bed helpen, haar helpen met aankleden. Zorgen dat ze iets eet en haar medicatie neemt. Of bij de zorgmijder het beschimmelde eten weggooien en proberen haar te overtuigen om tenminste één boterham te eten.

Iemand die slecht nieuws heeft gehad een plek geven. De kans om even te praten, of juist even niet te praten.

En dan zijn er de steunkousen. Misschien wat suf, zou je denken. Maar zonder die kousen krijgt hij ademhalingsproblemen en last van zijn hart. Hij kan het zelf niet, dus ja, ik help hem daarmee. Net zoals ik de katheter leeg of even snel de schone was van de lijn haal voor die 85-jarige dame die niet meer boven haar hoofd kan reiken. Het is kleine zorg, of “tussendoorzorg” noem ik het wel eens. Maar juist die kleine dingen maken iemands dag nét een beetje beter.

En nu is er palliatieve zorg. “Beter maken” krijgt hier echt een andere lading. Het gaat niet alleen om de patiënt, maar ook om de mens die erachter schuilgaat. Om aandacht voor de wensen en grenzen van de persoon, en ook van de familie. Omdat iedereen de beste zorg verdient, ook als “beter worden” er niet meer in zit.

Als beter worden geen doel meer is, dan zorgen we er met alles wat we hebben voor dat de persoon de best mogelijke zorg krijgt. Toch een soort beter maken. Goed, beter, best.

End of life symbool

Bron afbeelding: https://hospicefoundation.ie/our-supports-services/healthcare-hub/hospice-friendly-hospitals/

“A universally recognised symbol that indicates end-of-life care; it appears on many of the resources connected with the end of life. Inspired by ancient Irish history, this symbol is not associated with any religion or ​denomination.  

The three stranded white spiral represents the interconnected cycle of life: birth, life and death. The white outer circle represents continuity, infinity, and completion. Purple is the background colour as it’s associated with nobility, solemnity and spirituality.” 

Categorieën
Tussendoor Verpleegkunde

Stilte

Een noodoproep. Of ik kan komen, er lekt een katheter.

Ik slik als ik de naam en adres zie van de cliënt waar het om gaat. Ik ken haar niet. Ze is stervende en achter in de 30. Drie jonge kinderen, tussen de 12 en 17 jaar oud. Van collega’s had ik over haar situatie gehoord maar ik was zelf nooit bij haar geweest. Het zou een kwestie van dagen zijn.

Met lood in mijn schoenen rij ik naar haar toe. Controleer het adres, drie keer, lees nog wat in het dossier. Ik doe alles om het moment te vertragen. Confrontatie met de dood is me soms te veel, of te dichtbij.

Ik verwacht een bedrukte stemming, maar het huis waar ik binnen loop ademt leven. Drie pubers op de bank, bezig met wat pubers doen: op hun telefoon, oortjes in. De echtgenoot kookt, er kringelen steke geuren uit de keuken; knoflook, verse kruiden en gegrilde groente.

“Hoi, hier moet je zijn.” Mevrouw wenkt me. “Welkom, fijn dat je zo snel kunt komen.” Een brede glimlach. We praten wat, ik vraag of ze pijn heeft. Ja, dat heeft ze behoorlijk. Ze wijst op haar buik. Daar waar de tumoren groeien en alles opzij drukken. Gelukkig heeft ze pijnmedicatie en kan ik haar dat aangeven.

Terwijl ik de katheter controleer vertelt ze over haar kinderen. De jongste gaat bijna naar de brugklas, de oudste gaat een toelatingsexamen doen en de middelste gaat een nieuwe stage beginnen. “Dat worden dus spannende tijden” zeg ik. En zodra ik de woorden uitspreek kan ik mezelf wel voor mijn kop slaan.

“Tsja”, zucht ze. “Dat zal ik niet meer meemaken.” Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik ben stil, en zij ook. Ik zoek naar woorden ‘Gelukkig kan de vader goed voor ze zorgen’ valt gelijk af, net als ‘Misschien kunt u de komende maanden mooie herinneringen met ze maken’. Alsof ze dat niet allemaal al lang hebben bedacht. Ik blijf stil. Help.

“Daarom praten we er nu over” zegt ze. “Ik vertel ze over hoe ik het zie en hoe mijn ervaringen vroeger waren. Dan hebben ze misschien toch nog wat aan me straks.” Een flauw glimlachje. “Ik zeur dus nu ook vast in het vooruit” lacht ze, “Ze zijn nog niet van me af”. Nu lachen we allebei. “Je houdt ze in de gaten” zeg ik, en ik vang de ogen van één van de kinderen. Ik krijg een grijns terug.

“En als ze ergens een verkeerde afslag nemen dan kom ik gewoon even spoken en gooi ik alles omver.” zegt ze, en kijkt de puber waarschuwend aan. Dan lachen we alledrie.

In de stilte zat mijn onmacht, maar bij haar kracht. Ik bedenk me dat ik vaker de ruimte wil nemen om stilte toe te laten. In de stilte zit ook het bieden van een opening, je laat weten dat je de mens de ruimte geeft. Om iets te zeggen, te vragen. Of om niets te zeggen.

Categorieën
Tussendoor

Later verder

Schrijven is nog steeds iets dat ik blijf doen, maar het publiceren hier op deze site is van iets andere orde. ofwel: te druk met alles wat er verder nog gebeurt.

Daarom even een pauze hier. Mochten er weer stukjes komen dan doe ik wel een SO op de socials 🍀

Categorieën
Tussendoor

Samen

Niet dat zij nieuw was, maar ik was al even niet geweest. Door stage bij een andere organisatie was ik bijna een half jaar weg bij ‘mijn’ afdeling bij Atlant.

Sommige bewoners waren er niet meer, andere waren nieuw. Zo ook een best wel jonge vrouw, tussen de 60 en de 70. Haar dementie was vergevorderd.

“Ze weet mijn naam niet meer” vertelde haar echtgenoot. Maar dat gaf niet, want hij merkte dat het gevoel tussen hun er nog wel was.

‘Gevoel blijft.’ zei ik. Toen ik dat zei begon ik te twijfelen. Wanneer houd je gevoel op? Wanneer voel je niet meer dat iemand vertrouwd is en dichtbij je staat?  Wanneer voelt de aanwezigheid van je man, kind, geliefde, zus, vriend, niet meer als veilig en vertrouwd?

Vervaagt dat gevoel ooit?

Maar dat was nu niet aan de orde. Zijn vrouw woonde hier nu een paar maanden, vertelde hij. Daarvoor had hij meer dan 8 jaar voor haar gezorgd. Toen begon het, 8 jaar geleden. Net als bij haar moeder. Het begon op dezelfde leeftijd. Met dezelfde gedragsveranderingen. En toen ineens bij haarzelf.

‘Het was niet vol te houden. Mijn huis leek wel op een fort. Alles op slot. Maar het kon niet anders.’ Het was zijn huis; niet meer hun huis.  En dat is een verlies. Dat je na 50 jaar samen qua gevoel steeds meer alleen komt te staan. Niet kunnen ontvangen maar ook steeds meer moeite om te geven.

‘In het begin kwam ik elke dag maar dat was niet vol te houden’ vertelde hij. En nu? ‘Als ik thuis ben maak ik me voortdurend zorgen. Hoe zou het met haar gaan? Zou ze wel goed eten?’

‘Ik ben liever hier dan thuis. Hier kan ik tenminste nog iets voor haar doen.

Maar datgene wat hij kon doen leek steeds minder te worden.

‘Ik had nooit gedacht haar niet meer te kunnen begrijpen’. Na 50 jaar samen alsnog uit elkaar drijven door dementie. Elkaar langzaam kwijtraken, en ook jezelf.

Hoe goed de verpleegkundigen ook voor mevrouw zorgen, het zal nooit in de buurt komen van wat haar man voor haar heeft gedaan. Wat we nog wel kunnen doen is ook voor hém zorgen. Vertellen hoe het met haar gaat, wat en hoe ze eet, wat ze meemaakt, of ze lacht of verdrietig lijkt. Wat wij denken dat ze nodig heeft en wat hij daarin kan betekenen.
Als zij het niet meer aan kan geven moeten wij als verpleegkundigen de stem van de bewoner zijn. De vertaalslag geven tussen haar wereld en zijn wereld. Om ergens daar tussenin de liefde weer tegen te komen.

Categorieën
Bundel kinderen

Buiten spelen

Een lome zaterdagmiddag, de eerste dag van de herfst en toch kortebroekenweer.
Ik maak de slaapkamer schoon, of, om precies te zijn, de bovenkant van de kledingkast, vol dozen, duplo en kindertekeningen. Je moet ergens beginnen.
Ik til alles van de kast, hoest het stof weg, sop de restanten, hergroepeer de bende. Meer dan de helft gooi ik weg. De andere helft gaat in de ‘emo-kindertekeningen-en-schoolwerkjes-knutselarij’-doos, die weer bovenop de kast gaat. Zo gaat dat.
Onze oudste dochter, zeven, we vinden het allemaal al heel groot, speelt buiten, komt elk half uur binnen om snel daarna weer te vertrekken.
‘Even water pakken.’
‘Even mijn skeelers aan doen.
‘Waar is mijn pennyboard!
‘Ga je nou eindelijk eens mee skaten, mam? Dat deed je toch ook, vroeger?’

 

Net op het moment dat ik behoedzaam twee dozen en veel kleine troep onder de stofvlokken, van de kast til, stuift ze weer binnen. Verspreidt in 10 seconden meer stof dan wij in een jaar. Of twee, drie.. Knap kind.
‘Doe maar ff niet.’ zeg ik.
‘Goed mam’, ze blaast een stapel stof de ruimte in. Onverstoorbaar.
‘Goddomme, wat zei ik nou! Ff weg hier, ga maar ff buiten spelen ofzo’. Wist ik veel.

 

Mokkend taait ze af. “Nouhou, mama, ik mag ook nooit iets!!’
Ik haal mijn schouders op, dit protest is geen unicum, ga verder met opruimen, spoel het zwart geworden water door de wc en zet koffie. De kamer is schoon.

 

‘Ga ff lezen ofzo’ zegt mijn man. Ziet mijn onrust, wordt er moe van,  net als ikzelf.
Óke’, knik ik. Rust; een boek lezen in de zon. Ah…
Toch, na een klein half uur, of drie kwartier, begint er iets te kriebelen. Ongedurig, zomaar.
Ik, ‘Loop even naar buiten hoor.’ Te lang niks gehoord.
‘Even kijken waar ze is, ze speelt achter op het veldje zei je toch?’
Man knikt, ik ben al weg.
Niks, alles leeg.
Rondje door de buurt. Nergens een spoor van ons kind.
Aanbellen hier, vragen daar.
Ah, een springkussen in de wijk achter ons, daar zal ze vast vrienden gemaakt hebben en rondspringen met haar nieuwe vrienden.
Niks.
Mm.
Ik druk opkomende zorgen weg. Ik weet wel dat het, net als alle voorgaande keren, vast goedkomt. Dat gebeurt immers altijd.
Dat het ook niet kan gebeuren wringt zich een weg door mijn buik naar boven.
De straat is zo stil als nooit tevoren. Alles ademt onheil. Zo stil kan niet goed zijn.

 

Ik negeer de opkomende paniek. Dit is vaker gebeurt. Meestal was ze dan ergens bij een vriendje binnen spelen, of een straat verderop bij een vriendinnetje thuis; waar je niet kijkt, niet zoekt.
Onze oudste is nooit stil, je hoort haar altijd; zelfs op een schoolfeest met een dikke honderd kinderen hoor ik haar schelle stem boven alles uit. Zo bewegelijk dat ze binnen een kleine 20 seconden altijd wel ergens binnen mijn gezichtsveld opduikt. Never a dull moment, no second away.
Nu is het stiller dan stil.
Niemand van haar vriendinnetjes weet iets, overal aangebeld. Wat rest is niks.
‘Ze is een half uur geleden naar huis gegaan.’ zegt een meisje op een fiets.
‘We speelde bij het huisje.’ Ah, achter ons huis, grenzend aan de achtertuin. Meestal hoor ik de schelle stemmetjes wel. Deze keer niet, blijkbaar. Fok.
‘Nee, niet gezien’,
‘Ze ging net naar huis, een uurtje terug ofzo.’
Ze had een step mee.’
Zachtjes vloekend en mezelf tegelijkertijd moed inpratend
loop ik naar huis. Waar zal ik verder gaan zoeken? Waar kan ze zijn? Als al haar vriendjes ook niet weten waar ze naartoe ging, hoe moet ik dat dan weten?
Spoorloos? Zomaar? Ik slik duizend doden weg. Mijn gedachten springen van kidnapping, via opsporing verzocht, politiebericht, ‘breng onze dochter terug alstublieft’,  ‘Had dan toch ook beter opgelet stomme doos…’
Snel naar huis, manlief zeggen dat ik de fiets pak om een groter rondje te rijden. Bijna tegen beter weten in.
De gang is vol, ik struikel over tassen en schoenen, “Goddome, bende hier,’ foeter ik .Niemand die het hoort. Dan pas kijk ik, of zie ik.
Skeelers in de krat onder de kapstok. Twee paar sandalen. En hoewel ik weet dat ze erg graag op blote voeten loopt, komt het besef binnen. Dat ze niet weg is. Misschien. Hoop ik. Of durf ik eigenlijk niet te hopen.
Maar dan? Betekent dit dat ze thuis is? Ik kijk de woonkamer in; De jongste dochter slaapt op de bank, geen spoor van de oudste.
Verder zoeken…  Ik loop naar boven, duw haar kamerdeur open; je  moet ergens beginnen tenslotte.
Daar ligt ze.
in korte broek en t-shirt, in haar dekbed gewikkeld.
Duim in haar mond, knuffel onder haar arm geklemd. Onverstoorbaar.
Ik kan niks ander doen dan mijn hand door haar haar halen, een lichte kus op haar wang drukken.
‘Morgen gaan we samen skaten hoor’ fluister ik.
Categorieën
Verpleegkunde Zorg

Sneakers onder de douche

Code oranje. Geen bezoek in het verpleeghuis. Personeel werkt met mond-neusmasker en handschoenen.

Na de verzuchting ‘Daar gáán we weer’ worden de handschoenen over de vingers getrokken en de elastieken van de mondkapjes strakgetrokken. De cohortverpleegkundigen trekken ook nog een schort en spatbril aan.
Daar komt geen virus meer tussen. “Pak jij de wasmand, doe ik de kar.” Het lijkt business as usual. Ik adem 8 uur lang mijn mondkapje vol (geen aanrader. Of hier tussendoor wél een aanrader: neem een smintje, Of 2, of 3 , of 4….want de hele dag je eigen uitadem inademen blijkt niet zo lekker.Na 3 uur mogen we een nieuwe pakken. Als ik die over mijn mond schuif voelt hij vederlicht.Hij ruikt ook lekker fris.Dat ik dit ooit over een mondkapje zou denken. Ik sta in vol mondkapjesornaat een bewoner te douchen en kan daarna zelf wel een douche gebruiken. Mijn  sneakers zijn ook al doorweekt. Niet waterdicht merk ik. Nu weet ik waarom verpleegkundigen ‘klompen’ dragen.
 Ik zou ze zelf ook wel willen, die klompen. Ze zijn er in steriel professioneel; ‘ik-ben-verpleegkundige-wit’, maar ook in kek roze, marineblauw en met bloemetjespatroon. Maar kan ik die klompen wel dragen? Het voelt alsof ik me als achtjarige in een jurk van mijn oma hijs. Niet passend. Of als de meeloopstagiar die in volle outfit aan komt lopen.Klompen moet je verdienen. Net als het knijphorloge dat op de kop aan het borstzakje van het het verpleegkundige-uniform hangt.Als trofeeën.Verdiend met zorg, verdiend in de zorg. Dus het komende jaar laat ik mijn sneakers en sokken nog even natspetteren bij het douchen van mijn pappenheimers. Tot ik vind dat ik het verdiend heb. De regenjas onder de jassen. Het uniform der standvastigen. De klomp onder de sneakers. .

Categorieën
Zorg

Tikfoutje

Och, “mijn” verpleeghuis zit op slot.
Raambezoek is gelukkig nog wel mogelijk. Familie staat voor het raam, kus door het raam. Omhelzing van ver.
 
Microfoon en techniek staan al klaar; voorbereid op code rood. Mensen die hier werken moeten voor het binnenkomen temperaturen, bij geen verhoging mag je doorlopen, met mond/neuskapje en handschoenen.
Doorlopen.
Ik tikte eerst ‘doodlopen’. Dat had gekund, was gelukkig niet zo.

Categorieën
Opinie

“Here comes the future… and she ain’t takin’ shit from nobody.”

De afgelopen week werden we bruut geconfronteerd met (één van de vele) racistische (politie)moorden in de VS. Ik heb het vaker gezien, op tv, social media maar dichterbij dan dat kwam het niet. En dat is niet aan mijzelf te danken, maar is mij aangewaaid.
Ik las, wilde weten hoe en wat en meer van dat. Een paar zoektermen later rolde een lijst namen over mijn computerscherm. Allemaal zwarte mensen die slachtoffer waren van racistisch politiegeweld.
Nu klinken overal in het land steunbetuigingen om de #Blacklifematters beweging te steunen. Oproepen voor donaties, statements van meer en minder bekende Nederlanders, protestacties en demonstraties. Ook ik wil wat doen. Solidariteit betuigen, praktische ondersteuning bieden, ik zoek naar wat ik kan doen.
Ondertussen lees ik over Breonna Taylor, die door politiekogels werd doorzeefd terwijl ze in haar huis lag te slapen. Over Ahmaud Arbery die door een vader en zoon werd doodgeschoten omdat hij als zwarte man in een witte wijk aan het joggen was. Over Mitch Henriquez die in 2015 na een hardhandige arrestatie door een nekklem overleed. De agenten kregen een voorwaardelijke gevangenisstraf.
En nu; George Floyd een 46-jarige Afro-American, geboren in North Carolina en opgegroeid in Houston,Texas, die gedood werd door een knie van een agent die alle lucht afsneed, terwijl de collega-agenten op de wacht stonden, zodat omstanders niet konden ingrijpen. George Floyd, die binnen enkele minuten meer dan tien keer ‘I can’t breath’ had geroepen.  Die met de knie van de politieagent op zijn nek door diezelfde agent werd gesommeerd op te staan. ‘Get up, get in the car.’ Waarop hij slechts kon antwoorden ‘I can’t, your knee is on my neck. Please take it of.’
Het was een gruwelijk irreëel tafereel. Nee. Het was veel meer dan dat. Ik keek naar een man die vanuit het niks door de politie gedood werd. Hij was een man, een lief van iemand, een zoon, een broer, een vader van 2 dochters, zijn oudste dochter 22, zijn jongste een meisje van 6 jaar. Hijzelf was basketbalspeler en een ‘gentle giant’, volgens zijn vrienden en familie.
Hij riep om zijn moeder.Omstanders filmden, protesteerden en werden op afstand gehouden door de agenten. Met het gruwelijke einde als besef is er niet naar te kijken.
Ik kon het niet meer aanzien en klapte mijn laptop dicht. Er moet iets veranderen, maar hoe? En wat kon ik daar aan doen?
Op de dam in Amsterdam wordt geprotesteerd, morgen in Den Haag, later in Rotterdam.
De wereldverbeteraar in mij wil erheen. Laten zien dat ik solidair ben. Dat ook ik, als witte geprivilegieerde vrouw, de BLM beweging steun.
Maar: corona, reizen, de 1,5 meter maatschappij, geliefden in de kwetsbare groep. Het leek me niet verstandig. Dus bleef ik thuis.

Mijn luxe

Want, die luxe kan ik me permitteren. Ik kan zeggen, ‘nu even niet’ als het niet uitkomt om er te zijn en te ondersteunen. Ik kon die laptop dichtklappen omdat ik het niet meer kon aanzien. Het overkwam mij niet, mijn familie niet, mijn vrienden niet.
Ik kan denken ‘nu even niet’ als ik ’s avonds laat, moe geworden van het (lezen over) politiegeweld, van racisme en uitsluiting, van rellen en nog meer politiegeweld, mijn computer dicht kan klappen en even een serie gaan kijken.
Ik heb de luxe van vrijblijvendheid, van zeggen dat ik ‘niet kijk naar kleur’.
Ik heb de luxe van wegkijken of me terugtrekken uit een debat over dit onderwerp.
Voor bruine en zwarte mensen is verzet tegen racisme geen luxe maar noodzaak. Zij hebben er immers dagelijks mee te maken.
Hoe ik ook denk en voel geraakt te zijn, het raakt mij nooit persoonlijk. Mijn emotie doet er hier ook niet toe, het is niet mijn pijn. Ik kan de laptop dichtklappen. Omdat ik wit ben.
Nederland is woedend en mensen komen massaal in beweging, de Dam staat vol.
Hoe goed ook, hoe belangrijk en waardevol; deze woede zal afzwakken en veel mensen zullen zich weer terugtrekken in hun geprivilegieerde wereld. Maar velen hebben dit privilege niet. Die kunnen niet denken ‘nu even niet’ en in een inclusieve maatschappij verder leven.
Lang had ik het voorrecht om te denken dat racisme in Nederland niet bestaat. Ja, soms is er een eigen-volk-eerst-pannenkoek, of een verdwaalde neonazi, maar verder wordt iedereen toch gelijk behandeld? Wij kijken niet naar kleur, toch? Een kleine 30 jaar heb ik dat kunnen denken. Niet gestoord door mijn huidskleur, of door de reacties en uitsluitingen door mijn huidskleur. Maar racisme zit in veel meer dan scheldwoorden of expliciete minder, minder, minder…uitspraken. Het zit hem bijvoorbeeld in jezelf niet vertegenwoordigd zien in publiek landschap, in politiek.
Als ik de tv aanzet zie ik mensen van mijn kleur. Als ik een tijdschrift opensla, een schoolboek pak, televisiereclames bekijk; ik zie mezelf vertegenwoordigd. De term ‘huidkleurig’ slaat op mij, niet op een bruine huid.
Ik zie geen donkere pleisters bij de drogist, amper donkere mensen in het culturele en publieke domein, en de tafels van actualiteitenprogramma’s worden door witte mannen gedomineerd.
En dan zijn dit nog maar de voorbeelden waarvan ik me realiseer dat het (institutioneel) racisme is. Ik, als witte vrouw, word zelf niet geraakt door racisme. Ongetwijfeld zijn er nog vele andere voorbeelden van institutioneel racisme, die mij niet raken, die ik niet eens opmerk.

Ik hoef niet bang te zijn

Ik hoef niet bang te zijn dat mijn dochter voor ‘zwarte piet’ wordt uitgemaakt. Mijn angst daaromtrent beperkt zich tot de hoop dat mijn dochter een zwart persoon niet aanziet voor een zwarte piet en een schaamteloze opmerking maakt. Dat is nogal een verschil.
Ik hoef niet bang te zijn dat mijn dochters worden uitgesloten vanwege hun andere huidskleur. Ik hoef alleen maar met ze te praten en ervoor te zorgen dat zij geen kinderen uitsluiten. Weer een enorm verschil.
Ik hoef niet bang te zijn dat mijn puberstiefzoon tijdens het chillen met vrienden wordt aangehouden en met geweld in een politieauto wordt gegooid. Een ‘gedraag je een beetje’ is voldoende.Daar komt ‘Let een beetje op je vrienden’ nu ook bij.
Ik hoef mijn kinderen niet te waarschuwen hun handen te laten zien en ja meneer agent, ja, mevrouw agent te zeggen tegen agenten. Het enige is dat ik ze moet leren is voor zichzelf op te komen, ook bij politie, en voor hun vrienden op te komen.
Ik hoef niet bang te zijn aangehouden te worden als ik een dure auto rijdt die ik heb geleend. Of gekocht.
Ik hoef niet bang te zijn dat mijn kinderen een onderadvies krijgen van de juf. Ik moet er alleen maar voor zorgen dat ze een beetje hun best doen, dan krijgen ze het advies die zij ze passen, en niet bij hun kleur. Of eigenlijk wel bij hun kleur. Want waar de ene groep achtergesteld wordt, wordt de andere vanzelf bevoordeeld.
Ook ik werk mee in dit systeem.  Door lange tijd van niks te weten maar me er ook niet al te veel in te willen verdiepen, want ‘zo erg is het toch niet in Nederland?’ Lekker gemakkelijk naar de VS wijzen, met hun barbaarse rednekkerige cops. Maar zo erg is het dus óók wel in Nederland.
Wat ik kan doen is mezelf uitspreken, mezelf onderwijzen, leren, heel veel leren.
De structuur van de macht veranderen, de inbedding van racisme zien, benoemen en veranderen. Op de Dam gaan staan, of de Erasmusbrug of het Marktplein in f**ing Apeldoorn. Laat je zien, horen, spreek je uit, wees solidair. Sta om elkaar heen, en doe zoals het meisje in onderstaande video.
“Here comes the future… and she ain’t takin’ shit from nobody.”
https://twitter.com/BillyBaldwin/status/1268363553087483905?s=20

Categorieën
depressie Fictie kort

Terugblik van een Optimist

Er zijn periodes waarin krankzinnigheid meer nabij was dan gewenst, waar de hele DSM van toepassing leek. Zwartgalligheid, zo heette het in de betere perioden, dat klonk wat luchtiger; humor als verpakking. Trek de strik eraf eraf, laat de inhoud wegspoelen. Het leven uitgepakt, gevierd, geweest. Het was een feest, al met al.
 
 

Categorieën
kinderen

Huiswerk

Drank

Ik had ze naar buiten zien stormen. Vol overgave mokkend. Jas over de arm, tas slepend over de stenen. De klas vol met 8- en 9-jarigen.

Het kleuterplein al lang ontgroeid, de achtstegroepers nog ver boven verbeelding.

‘We hebben huiswerk!’ als was het een noodkreet. Het wás ook een noodkreet. Maar wel een zo vol drama dat het bijna een eerbetoon leek,

Mam, pap, we hebben HUISWERK, dus we zijn al groot. En we willen geen huiswerk, want wat is dat en wat moeten we ermee, we weten het niet maar weten wel dat we het niet leuk moeten vinden. We moeten mopperen, want huiswerk is shi, eh, chips, zeg ik toch, mam, dat zei ik hoor. Ze gromde nog wat na.

Ik knikte, zou wel helpen met het huiswerk. Ze moeten nog wel leren vloeken, noteerde ik binnensmonds.

Dat ik niet mocht helpen werd me later duidelijk door de dochter verteld. ‘Ik moet het alleen doen!’

‘Maar wil je me wel even helpen?’ Het volgde elkaar naadloos op. Ik hielp. Althans, probeerde dat. Alleen snapte ik, net als de dochter,  de vragen niet goed. ‘Wat is deelbaar door 2?’ En dan een rijtje getallen. Ik twijfelde. Alles is natuurlijk deebaar door 2. Het komt niet altijd even mooi uit, maar daar werd niet naar gevraagd.

‘Ze bedoelen dat het klopt mam.’ Aha, ‘dat het klopt’ is een hele mooie uitleg over ‘getallen deelbaar door 2 die bij de uitkomst oook nog mooi rond zijn’.

“Maak het rijtje af met de goede woorden…’Samenstellingen; een rijtje van 3 woorden waar één woord achter past (glas, pot, zakje –> thee; dat soort werk)

Elk woord is goed; natuurlijk willen ze na ’tuin’, gif’ en ‘ring’ het woord ‘slang’ hebben, maar het alternatief, ‘gras’, of ‘pad’, staat weliswaar niet in de Dikke van Dale, maar kan ook prima, toch? Ik raak zelf een beetje in de war; ik weet wat het ‘goede’ antwoord is, maar veel andere antwoorden zijn minstens zo goed. Ik bewonder de dochter die bijna zonder na te denken de woorden met elkaar verbindt.

Bij de laatste vraag stokt ze. Ik zie haar in de war raken. Zoeken, de bladzijde omkeren om terug te lezen, nog meer zoeken.

‘Ik weet het niet mam’, ik hoor aan haar stem dat ze het echt niet tof vindt.

‘Deze heb ik echt niet goed hoor.

“Lees de vraag eens voor?’

‘Noem de drie moeilijke woorden uit deze opdracht.’

Ze valt stil.

Ik schiet in de lach, snap het struikelbok, probeer het niet voor haar in te vullen.

‘Welke woorden uit de tekst vind je lastig?’ Probeer ik.

‘Ze zíjn helemaal niet moelijk.’ sputterde ze. ‘Maar de juf heeft niet gezegd dat ik dat ook mag antwoorden…dus…. Dat antwoord is fout!’

‘Kijk nog even verder in de tekst.’

Koortsachtig speurde ze naar moeilijke woorden, ik zag haar ogen over de zinnen flitsen. Tot ze de bladzijde moedeloos weglegde. ‘Dit kan ik nooit! Niks is moellijk, maar dat staat er niet bij. Dus, mag ik dat niet antwoorden?’

‘Jouw antwoord is altijd goed ook als hij fout is.’ was mijn uitleg. Oke, die had beter gekund.