Categorieën
muziek Verpleegkunde

Verbinding

Het is mijn 3e jaar in de opleiding tot verpleegkundige. Ik werk als leerling in de wijkverpleging.

Ik moest enorm wennen aan de setting; bij mensen thuis. Later zou ik het als een voorrecht beschouwen om letterlijk zo dichtbij mensen te mogen komen, nu voelde ik me vooral een bezoeker, een indringer.

De eerste weken bleef het zoeken. Wat moest ik doen? Waar moest ik mee helpen? En belangrijker: wat konden mensen zelf? Natuurlijk was er een zorgplan, maar ‘ondersteunen bij de adl’ betekende bij de ene persoon alleen een rug wassen en drogen, en bij de andere het volledig helpen met wassen en douchen. Omdat ik de eerste weken geen flauw idee had wat de client precies nodig had zorgde dit voor rare situaties.

Mensen krijgen al jaren thuiszorg en hebben een bepaald ritme en structuur ontwikkeld. Zo ging een dame van midden 70 met haar rug naar me toe staan met de verwachting dat ik dan haar rug zou wassen. Maar wist ik veel. Dus ik stond erbij een keek ernaar.

Een andere vrouw van midden 50 stak ineens tijdens het douchen haar been naar me uit. Nu weet ik dat ik die dan moet wassen, maar toen?

Als mensen vaak in een ziekenhuis opgenomen worden gaan ze zich er soms naar gedragen. Op bed liggen, niks doen, en om elk glas water bellen. Terwijl ze prima uit bed kunnen en er een wastafel en glazen op de kamer staan. ‘Gehospitaliseerd’ wordt dat genoemd; zo gewend aan ziekenhuisopname dat het gedrag zich daarnaar voegt.

In anologie hiervan is er ‘gethuiszorgd’. Zo gewend te zijn aan de routine van de thuiszorghulp die precies weet wat er gedaan moet worden dat de client zelf anticipeert op wat er moet gebeuren, los van wat de thuiszorgmedewerker diet of zegt. Zo kan het gebeuren dat de client afwacht, de thuiszogmedewerker afwacht, als in een verstilde dans, of tegemoetkomers die allebei rechts en dan links langs elkaar heen willen en dus steeds bijna tegen elkaar botsen. Meneer gaat op de toilet zitten in afwachting dat jij zijn billen shcoonmaakt, mevrouw gaat op bed liggen en zwijt, in de veraonderstelling dat jij precies wee waar welke zalf gesmeerd moet worden en raakt geirriterd als je niet weet of de stenkousen links of rechts verschillend zijn.

Kortom moeilijk en onhandig.

Gaandeweg veranderde dat. Ik leerde mijn weg te vinden in de huizen, kon de handdoeken, doff ’n donner en voorgeschreven huidcreme vinden en wist per persoon wat iemand zelf kon, waar ik mee moest helpen en welke bijzonderheden er waren. Tot ik aan het eind van de stage moeiteloos de client kon volgen en laten volgen. Zij een stap opzij, ik naar achter dan kan zij erbij, ik draai me om, pak de leuning, zij mijn hand en zo gaat de dans verder. De choreografie maanden bestudeert tot het als vanzelf ging.

In het dichtbij zijn zocht ik mijn weg in de ‘professionele afstand en nabijheid en kreeg het stukje bij beetje beter in mijn vingers.

Soms komen mensen dichterbij dan ik vantevoren denk. De situatie van jonge mensen die gaan sterven zijn altijd rauw en onvoorstelbaar. Als er kinderen bij betrokken zijn scheurt mijn moederhart een beetje mee. Want hoe onmogelijk moet het zijn om je baby, je peuter, kleuter of puber los te moeten laten? Een jonge moeder van 3 kinderen heeft me hierin geleerd om stil te durven zijn en ruimte te geven.

En soms vind je verbinding in iets wat je niet gedacht had.

Een man van rond de 70, terminale thuiszorg. Dat was het enige dat ik wist toen ik naar het adres reed. Een prachtig huis met uitzicht over een rivier, met water als parelmoer. Een energieke vrouw deed open, gebaarde me binnen te komen. In het midden van de huiskamer stond een ziekenhuisbed. Hij sliep, met de zon op zijn gezicht. Zjjn vrouw en ik praatten een tijdje. Ze vertelde over hun jonge jaren, hoe ze elkaar ontmoet hebben en hoe ze in het leven staan. Activistisch, sociaal, opkomen voor iedereen, met een grote liefde voor muziek, wat hun bond. Hij speelde piano, zij viool, hun beider kinderen trompet en saxofoon.

Ik had een uur de tijd; een groot deel daarvan was al verstreken toen hij wakker werd. Hoi, zei ik. Ik ben Rinske en ik ben van de thuiszorg. We praatten wat met elkaar, hij vertelde over de afgelopen maanden, hoe hij zieker en zieker werd. Tot hij hier nu was. ‘En nu is het klaar.’ Zo noemde hij het. Hij klonk niet boos, niet verdrietig, niet berustend. Hij klonk eigenlijk neutraal, alsof het om iemand anders ging. Het was een constatering. En feitelijk een hele juiste constatering.

Ik kon er niks tegenin brengen, het wás ook klaar voor hem. Het enige wat we nog konden doen was het hem zo comfortabel mogelijk maken.

“Waar kan ik je mee helpen?” vroeg ik. Ik wist uit het zorgplan dat dit het tijdstip was om te wassen en aankleden, maar ik vond dat hij er moe uitzag. Het praten kostte hem zichtbaar inspanning. Ik controleerde de zuurstof. 3 liter, prima.

“Ik wil wel een schoon shirt.” Zijn zwarte t-shirt liet flink wat opgedroogd zweetzout zien. Voorzichtig manouvreerdeik het shirt langs de zuurtstofslang en de lijnen van de morfinepomp. Hij hijgde, ik lastte een pauze in. Draaien op de ene zij. Pauze. Arm uit de mouw. Pauze. Draaien op de andere zij. Pauze. Nog wat langer pauze omdat hij niet op adem komt. Arm uit de mouw, shirt over het hoofd. De zuurstof moet daarvoor even af. En al is het maar kort, hij heeft er zichtbaar last van. Snel doe ik de zuurstofbril weer op en geef hem even tijd om bij te komen. Ik maak van de gelegenheid gebruik om even snel een washandje over zijn rug en buik te halen. “Lekker fris.” zegt hij.

“Ken je dit stuk?” vraagt hij, terwijl hij op zijn telefoon YouTube opent. Ik luister, naar een symfonieconcert, stemmige strijkers, woeste pauken, zachte fluiten. Hij vertelt over de muziek, welke rol dat voor hem speelt en hoe zijn gezin leeft van de muziek, om de muziek, met de muziek.

Ooit studeerde ik uren per dag om toegelaten te worden tot het conservatorium; muziek was mijn adem en mijn leven. In de jaren daarna, (want niet toegelaten) bleef muziek belangrijk maar wel op de achtergrond, want andere dingen vroegen aandacht (verpleegkunde studerne, gezin, kinderen, en vergeet Netflix niet). En hier was er ineens weer volop aandacht voor dit vergeten element uit mijn leven.

Dit ritueel van binnenkomen, tijd nemen en praten met zijn vrouw en met hemzelf herhaalt zich de dagen daarna.

We komen 1x per dag. “Hoe doet u dat dan in de middag en de avond?” vraag ik aan zijn vrouw. “Dan doe ik het zelf. Ik verzorg hem zelf. Jullie hebben het druk zat.”

Ik schrik een beetje. Dit kan niet de bedoeling zijn. “We kunnen ook vaker komen” zeg ik. “Tot wel 4x per dag, of zelfs 24 uurszorg als dat nodig is.” Ik zie de eerst ongeloof en daarna opluchting op haar gezicht. Ze stribbelt nog wat tegen, omdat we al zo druk zijn, er zoveel anderen zijn die zorg nodig hebben. Dit zijn duidelijk mensen die het altijd samen hebben gered, en het altijd samen zullen redden.

Ik weet haar ervan te overtuigen dat het nodig is, voor haarzelf en voor haar man, geen moeite voor ons (het argument ‘of we nu bij u komen of bij uw buurvrouw, bezig zijn we toch’ is meestal het laatste zetje om mensen te overtuigen) en voor de komende week plan ik 4x per dag zorg in; 2x een uur, 2x een half uur.

Het komt toevallig zo uit dat ik de hele week minstens 3x per dag bij hem kom. En iedere keer weer gaat het gesprek door op waar we de vorige keer gebleven waren. Meestal over muziek. We laten elkaar muziek horen, ken je dit, moet je dit eens horen, deze is mooi.

Hij vertelt over kamermuziek waar ik niks van weet, ik vertel hem over de experimentele muziek waarvan ik ooit heb geprobeerd het onder de knie te krijgen.Wat we gemeen hebben is dat we allebei geraakt worden door een puurheid dat op onverwachte momenten binnenkomt. Het is de emotie die telt. “Luister, kijk, zie, deze moet je ook nog even luisteren, ken je ..?”

We zijn bijna een week verder. Met elke dag wordt hij grauwer en gaan de liters zuurstof in zijn zuurstoftankje omhoog. Tot hij helemaal geen puf meer heeft om gewassen te worden. ‘Laten we maar wat praten’ zegt hij.

In de (wijk-)zorg werken vele verschillende mensen, elk met hun eigen opleiding, ervaring en aanpak. Ik heb collega’s gezien die stoicijns met een wasmand onder de arm clienten gingen wassen, douchen, aankleden, omdat dat toch de beste zorg was. Of omdat dat haar baan was. Ik heb ook collega’s gezien die besloten het douchen over te slaan omdat de client het niet wilde. Ik heb geen oordeel over wat beter zou zijn, want wat weet ik nou, maar door de verschillende voorbeelden heb ik wel een eigen manier ontwikkeld.

Doen wat nodig is, laten wat kan. Maar vooral: kijken naar wat iemand nodig heeft.

Deze meneer had geen poespas aan zijn lijf nodig. De morfinepomp stond goed afgesteld, de zuurstof ook. Dat zijn t-shirt vol vlekken zat was secundair. Wie kijkt naar een vies shirt als iemand sterft? Wat zal hij belangrijker vinden? Comfortabel in de morfineroes ondergedompeld worden of door een verpleegkundige in een schoon shirt gehesen worden?

Er zijn geen beste antwoorden, er zijn hooguit beste overwegingen om iets wel of niet te doen.

“Laten we maar wat praten’. Ik schoof een stoel aan bij zijn bed, dit vroeg om tijd. Die nam hij. Met adempauzes om lucht te verzamelen vertelde hij over de schat aan muziek die hij de afgelopen weken had beluisterd. “Want nu moet ik echt gaan kiezen. Wat wordt het slotakkoord?”

Hoe meer hij uitwijdde en liet horen, hoe meer ik ervan overtuigd was dat hij zijn keuze al gemaakt had. “Ik denk nu aan deze” zei hij en liet me een muziekstuk horen. Ik herkende het als klassiek maar dat was alles mee gezegd.”Deze ook, en deze….” het uur werd volgemaakt met muziek, het praten over muziek, praten over wat belangrijk was, wat hij nog had willen doen als, enfin. “Ik denk aan dit stuk voor mijn uitvaart.” Hij liet me een prachtig stuk horen, Ierse Folk–achtig, meeslepend, met stampende voeten, slaande pauken en energie.

Hij vroeg wat ik mooi zou vinden. Ik wist het wel. Diezelfde week had mijn lief me verteld over de uitvaart van Shane MacGowan, de frontmen van The Poques. Hij was 65 jaar. Hun bekendste nummer is het kerstnummer Fairytale of New York, een duet met Kirsty MacColl.

Ik kende het niet, maar heb het leren kennen. Op de uitvaart van Shane MacGowan speelden Glen Hansard and Lisa O’Neill het stuk; Fairytale of New York. En niet alleen dat, nee er werd behalve gespeeld ook gedanst, gezongen en gevierd. “Audience members and members of MacGowan’s family were dancing in the aisles of the church.”

Al bij de eerste tonen die ik hem liet horen speelde er een glimlach om zijn lippen. Hij kende het niet maar het gevoel dat het opriep deelden we. Het leven van deze man werd gevierd , mensen pakten elkaar vast en danste de dans van het leven. Rondom zijn kist werd gedanst. Alles brak open.

https://www.youtube.com/watch?v=6s8lvnSmISc

Aan het eind van nummer knikte hij, om zijn mond een glimlach. “Mooi.” zei hij. “Laten we dansen.’

Ik moet hier nog vaak aan denken. Ook aan de opmerking van mijn werkbegeleider over gepaste afstand, die ik niet had genomen door hem mijn muziek te laten horen.

Misschien was het ongepast. Maar het was zo in lijn met alle contact die we de dagen daarvoor hadden. In de muziek ontstond een verbintenis waar er, binnen de afstand tussen ik als zorgverlener en meneer als zorgvrager, een gelijkheid ontstond. En dat was waardevoller dan iets anders dan ik had kunnen geven.

Categorieën
Tussendoor

Die ene patiënt

‘Ik hoop maar dat hij niet fecaal gaat braken.’ Als derdejaars student verpleegkunde en stagiair in een ziekenhuis had ik al wel enige kennis, maar wat was dit?

Fecaal braken’ werd me uitgelegd; het betekent poep overgeven. Zo zuur en cru en onmenselijk is het als de darm wordt afgesloten en de darminhoud toch érgens heen moet.

Een half uur geleden had ik een anamnese bij hem gedaan waarbij ik vroeg naar zijn werk, hobby’s en wat hij belangrijk vond in het leven. Hij had altijd met zijn handen gewerkt, met hout en metaal, was een niet-zeuren man die familie het belangrijkst vond.

Hij had kanker en nu was zijn darm afgesloten. De keuze was opereren, met een grote kans dat hij het niet zou overleven, of naar huis om binnen enkele dagen te sterven.

“Hoe lang duurt de operatie?” vroeg zijn vrouw. “Wanneer kan hij weer naar huis? vroeg zijn zoon. “Het is toch gewoon routine he” vroeg zijn dochter. Alle seinen op rood. Deze mensen wisten niet dat…

“Zullen we als ze met hem bezig zijn even wat eten halen?” Het was de zoon. Zijn moeder keek van de kinderen naar mij. Ik schudde eigenlijk automatisch mijn hoofd, bijna onzichtbaar. “We blijven” besloot de moeder.

We brachten hem naar de operatiekamers. “Weet je het zeker?” vroeg ik. Een beetje bedeesd, want wat was mijn plek hier? De rol van stagiair is zo precair; wat mag je wel en wat niet? Moet je een patiënt steunen in zijn keus, ook als deze waarschijnlijk niet de beste is?

“Ik wil alles geprobeerd hebben: had hij tegen me gezegd. “Liever sterven op de tafel dan opgeven.”

In de lift praten we wat. Hij zei :”niet klagen maar dragen”. De time-out procedure onderging hij rustig. Naam, geboortedatum, alles. Ik stond er onhandig bij. Wist dat de kans klein was dat ik hem terug zou zien. Toen alles doorgesproken was wendde hij zich naar mij. ‘Dankjewel.” Mijn hand verdween in de zijne. Hij schudde me een grote krachtige eeltige hand. De hand die altijd had getimmerd.

“Je dienst is voorbij toch?” Ik wilde niet naar huis, ik wilde weten hoe het met hem zou zijn Maar het zou nog uren duren, en morgen moest ik er weer om 7 uur zijn. Dus ik ging.

De volgende dag kwam ik met een bergje hoop in mijn schoenen extra vroeg naar het ziekenhuis zodat ik tijd zou hebben om naar hem toe te gaan.

De kamer was leeg. De kasten opgeruimd, het raam open. ‘Dan kan de geest weg’ had ik ooit van een verpleegkundige gehoord.

Overleden op de tafel. Niet wat hij wilde, wel wat hij wilde. In elk geval alles geprobeerd.

Wie bepaalt wat de beste keuze is? De kans dat meneer het zou halen was heel klein, dat wist hij en die ene kleine kans wilde hij pakken. Maakt de fatale afloop het tot een verkeerde keus? Had ik dat ook gedacht als hij goed uit de OK gekomen was? Naar huis gaan zou ook betekenen dat hij zou sterven, maar dan later, en met meer tijd voor afscheid. Had hij nu eigenlijk een kans misgelopen, of juist gepakt?

Wat ik als persoon denk doet sowieso niet ter zake, maar mijn blik als verpleegkundige heeft hierdoor een stevige verbreding gekregen. Ook vanuit verpleegkundig oogpunt is er geen ‘beste keus’. Het is en blijft passen en meten, wikken en wegen. Maar ook praten en praten. Benoemen wat er te wachten staat, de onzekerheden. Net zo goed naar de patiënt als naar de familie.

————-

Deze man heeft me lang bezig gehouden. Ik dacht destijds dat de familie niet wist hoe hij op het randje lag. Hierdoor heb ik lang gedacht dat ik de familie beter had moeten informeren. En me lang schuldig gevoeld.

Maar nu denk ik dat het niet zo eenduidig is.

De familie wist het, denk ik, misschien, Nu ik dit schrijf, een paar jaar later. Wat ik als onwetendheid van de familie aanzag was misschien het hopen dat…..tegen beter weten in misschien, maar hoop is hoop. Een coalitie van hoop; de sterke man die moed wilde houden, de familie die wel wist maar tegen beter in wilde hopen, niemand wil zijn man of vader verliezen, de arts die niet wilde opgeven. Soms hoeft de onzekerheid niet uitgesproken te worden om er te zijn.

Categorieën
Verpleegkunde

Beter

Vier jaar geleden begon ik aan de studie Verpleegkunde. Nu zit ik in het laatste half jaar. Dit halve jaar draait volledig om onderzoek. En als stagiair in een ziekenhuis zijn er meer dan genoeg onderwerpen waar ik me in zou kunnen vastbijten. Patiënten meer laten bewegen (altijd goed), slimme glucosemeters inzetten, mantelzorgers ontlasten, palliatieve zorg, patiënttevredenheid, culturele diversiteit – de lijst gaat eindeloos door.

Soms wil je iets zonder te weten dat je het wilt. Voordat ik het doorhad, was mijn hand omhoog geschoten: “Die doe ik wel.” En daar stond ik dan, met een onderzoeksthema in mijn handen: het integreren van palliatieve zorg op een verpleegafdeling en in het zorgproces.

Als ik terugkijk, zie ik een rode draad in mijn motivatie om deze studie te doen: mensen zien, er zijn op de momenten dat het er echt toe doet. Vooral als iemand in een behoorlijk rotte situatie zit en je net dat ene dingetje kunt betekenen. Zo begon het.

Daarna kwam het idee van “beter maken.” Wat trouwens een klein beetje de plank mis slaat, want verpleegkundigen maken mensen eigenlijk niet beter. Ik ben geen arts, ik stel geen diagnoses en beslis niet over behandelingen. Maar wat doe ik dan wel?

Dat heb ik me de afgelopen jaren ook vaak afgevraagd. Wat voegde ik toe aan de wereld van de zorg? Toch kwam ik steeds weer terug bij “beter maken.” Alleen blijkt dat zoveel meer te betekenen.

Het begint met een dag goed laten beginnen. Een vrouw met depressie letterlijk uit bed helpen, haar helpen met aankleden. Zorgen dat ze iets eet en haar medicatie neemt. Iemand met COPD Gold III en vele onderliggende ziektes ondersteunen met de ochtendzorg (douchen, aankleden) zodat mevrouw wat energie overhoudt voor de rest van de dag. Of bij de zorgmijder het beschimmelde eten weggooien en proberen haar te overtuigen om tenminste één boterham te eten.

Iemand die slecht nieuws heeft gehad een plek geven. De kans om even te praten, of juist even niet te praten.

En dan zijn er de steunkousen. Misschien wat suf, zou je denken. Maar zonder kousen krijgt de cliënt ademhalingsproblemen en last van zijn hart. Hij kan het zelf niet, dus ja, ik help hem daarmee. Niet zo spannend als de Spoed, niet zo stoer als de ambu, niet zo complex als neuro, niet zo indrukwekkend als op de oncologie werken, maar ook nodig en van belang voor de patiënt. Net als de gesprekken ondertussen, over de files en het weer, over de tuin en het gemis van een overleden partner. Over zorgen over een onderzoek, twijfels over de toekomst en gemis van kinderen die ‘overzee’ wonen. Dit maakt, hoe klein ook, dat het voor de cliënt net iets minder moeilijk opstarten is. Je helpt iemand letterlijk de dag ‘in.’ Aan hen om die dag weer door te komen, maar het begin s het halve werk.

Kleine dingen beter maken is ook even snel de schone was van de lijn halen voor die 85-jarige dame die niet meer boven haar hoofd kan reiken om vanaf de smalle steile trap het wasgoed op het droogrek te hangen dat in het trapgat bungelt. Dit is kleine zorg, of “tussendoorzorg” noem ik het wel eens. Maar juist die kleine dingen maken iemands dag nét een beetje beter.

En nu is er palliatieve zorg. “Beter maken” krijgt hier echt een andere lading. Het gaat niet alleen om de patiënt, maar ook om de mens die erachter schuilgaat. Om aandacht voor de wensen en grenzen van de persoon, en ook van de familie. Omdat iedereen de beste zorg verdient, ook als “beter worden” er niet meer in zit.

Als beter worden geen doel meer is, dan zorgen we er met alles wat we hebben voor dat de persoon de best mogelijke zorg krijgt. Toch een soort beter maken. Goed, beter, best.

End of life symbool

Bron afbeelding: https://hospicefoundation.ie/our-supports-services/healthcare-hub/hospice-friendly-hospitals/

“A universally recognised symbol that indicates end-of-life care; it appears on many of the resources connected with the end of life. Inspired by ancient Irish history, this symbol is not associated with any religion or ​denomination.  

The three stranded white spiral represents the interconnected cycle of life: birth, life and death. The white outer circle represents continuity, infinity, and completion. Purple is the background colour as it’s associated with nobility, solemnity and spirituality.” 

Categorieën
Tussendoor Verpleegkunde

Stilte

Een noodoproep. Of ik kan komen, er lekt een katheter.

Ik slik als ik de naam en adres zie van de cliënt waar het om gaat. Ik ken haar niet. Ze is stervende en achter in de 30. Drie jonge kinderen, tussen de 12 en 17 jaar oud. Van collega’s had ik over haar situatie gehoord maar ik was zelf nooit bij haar geweest. Het zou een kwestie van dagen zijn.

Met lood in mijn schoenen rij ik naar haar toe. Controleer het adres, drie keer, lees nog wat in het dossier. Ik doe alles om het moment te vertragen. Confrontatie met de dood is me soms te veel, of te dichtbij.

Ik verwacht een bedrukte stemming, maar het huis waar ik binnen loop ademt leven. Drie pubers op de bank, bezig met wat pubers doen: op hun telefoon, oortjes in. De echtgenoot kookt, er kringelen steke geuren uit de keuken; knoflook, verse kruiden en gegrilde groente.

“Hoi, hier moet je zijn.” Mevrouw wenkt me. “Welkom, fijn dat je zo snel kunt komen.” Een brede glimlach. We praten wat, ik vraag of ze pijn heeft. Ja, dat heeft ze behoorlijk. Ze wijst op haar buik. Daar waar de tumoren groeien en alles opzij drukken. Gelukkig heeft ze pijnmedicatie en kan ik haar dat aangeven.

Terwijl ik de katheter controleer vertelt ze over haar kinderen. De jongste gaat bijna naar de brugklas, de oudste gaat een toelatingsexamen doen en de middelste gaat een nieuwe stage beginnen. “Dat worden dus spannende tijden” zeg ik. En zodra ik de woorden uitspreek kan ik mezelf wel voor mijn kop slaan.

“Tsja”, zucht ze. “Dat zal ik niet meer meemaken.” Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik ben stil, en zij ook. Ik zoek naar woorden ‘Gelukkig kan de vader goed voor ze zorgen’ valt gelijk af, net als ‘Misschien kunt u de komende maanden mooie herinneringen met ze maken’. Alsof ze dat niet allemaal al lang hebben bedacht. Ik blijf stil. Help.

“Daarom praten we er nu over” zegt ze. “Ik vertel ze over hoe ik het zie en hoe mijn ervaringen vroeger waren. Dan hebben ze misschien toch nog wat aan me straks.” Een flauw glimlachje. “Ik zeur dus nu ook vast in het vooruit” lacht ze, “Ze zijn nog niet van me af”. Nu lachen we allebei. “Je houdt ze in de gaten” zeg ik, en ik vang de ogen van één van de kinderen. Ik krijg een grijns terug.

“En als ze ergens een verkeerde afslag nemen dan kom ik gewoon even spoken en gooi ik alles omver.” zegt ze, en kijkt de puber waarschuwend aan. Dan lachen we alledrie.

In de stilte zat mijn onmacht, maar bij haar kracht. Ik bedenk me dat ik vaker de ruimte wil nemen om stilte toe te laten. In de stilte zit ook het bieden van een opening, je laat weten dat je de mens de ruimte geeft. Om iets te zeggen, te vragen. Of om niets te zeggen.

Categorieën
Tussendoor

Later verder

Schrijven is nog steeds iets dat ik blijf doen, maar het publiceren hier op deze site is van iets andere orde. ofwel: te druk met alles wat er verder nog gebeurt.

Daarom even een pauze hier. Mochten er weer stukjes komen dan doe ik wel een SO op de socials 🍀

Categorieën
Geen categorie kinderen

FAQ

Stel je voor, te laat naar bed gegaan want het was zo gezellig gisteravond, en het was een warme zomeravond en de rosé was koud. En dan niet één glas. Zo’n avond.

En dan een te vroege ochtend met een ‘mama, is het al zeven uur?’ ‘Nee, het is half 6, ga slapen, gek’. Dat laatste dacht ik erbij.

En dan een ‘mama is het dan nú al zeven uur?’ ‘Neehee, het is 6 uur, ga nou nog even slapen anders ben je vandaag zo moe….’.etc…etc….

En dan half acht, de derde wekker uitslaan, toch maar opstaan, de kinderen in de kleren krijgen, koffie zetten en brood smeren. En uiteindelijk vlak voor we naar school moeten aan het ontbijt zitten met omgevallen bekers melk en doorweekte boterhammen. En dan zijn de bananen ook nog op, dan maar een koekje mee naar school.

Tien minuten voor we weg moeten, en er moeten nog 2 boterhammen gegeten worden, de bekers melk weggewerkt. Dus tijd voor filosofie.

“Mama, hoe krijg je een baby in je buik?

Mama, waar ben je als je dood gaat?

Mama, waar is opa nou dan?

Mama, als je dood gaat kom je dan weer terug?

Mama, als je dood gaat word je dan weer een ander mens?

En heb je dan ook nieuwe kleren? Dan wil ik dat t-shirt met de hartjes.

En heb je dan ook ander haar?

‘Mama, als je dood gaat ga je dan weer terug naar waar je was voor je geboren werd?’

Mama, hoe kom ik er dan uit als ik in je buik zit?

Mama hoe kom ik er dan in?

Mama, waar was ik toen ik er nog niet was?

Mama mag ik een ketting?

Mama, ik wil geen korsten meer eten, die zijn vies.

 

Ware filosofen die twee meiden van 5 en 6. En nu hop, de ene naar de kleuterklas, de ander naar groep 3. Want de (meeste) antwoorden heb ik jammer genoeg niet.

 

 

 

 

 

Categorieën
Geen categorie

Suïcide pact: You first

Hij pakte haar doorzichtige broze hand. De aders liepen scherp afgetekend over haar dunne huid. Zijn vertwijfeling was kort maar hij hield vol. Zij zou dat op prijs stellen, sterk als ze was. Zijn geliefde.

‘Wil je nog wat drinken?’ vroeg ze onverwachts. Zo hadden we het niet afgesproken. De afspraak was: samen een boterham eten, daarna een kommetje yoghurt, even samen zijn, knuffelen enzo, en dan de poeders en de pillen innemen. Eerst zij, dan ik, dus eigenlijk bijna tegelijkertijd. Drank hoorde daar niet bij. Hadden we niet afgesproken; bovendien moest ik nuchter blijven. ‘Ik hoef niet’. Ik klonk geprikkelder dan ik wilde. He, zo wilde ik dit afscheid niet. Maar Hetty was gelukkig te zeer in zichzelf verzonken om gepikeerd te raken over een verkeerde opmerking. Ze merkte het niet eens. Ze schonk voor zichzelf een groot glas witte wijn in. Een golf van ongemak en jaloezie schoof ik aan de kant. Straks was ik aan de beurt. Nog even geduld.

Ze nam een paar grote slokken, pakte daarna de medicijnen en keek me aan. ‘Nou lief… dan is het nu zover.’  Ze was vastbesloten, toch wel stoer. We naderden de 80, oud en krakkemikkig, Zij richting dementie, dat dacht ze tenminste, en ik met niks meer dan zere botten. Verder nog goed in vorm. Maar goed, we zijn meer dan 60 jaar bij elkaar geweest, dus samen eindigen was niet meer dan logisch.

Dacht ze.

‘Wil jij eerst, of zal ik’ hoorde ik mezelf vragen. Wat stom, dadelijk moest ik eerst….

‘Laten we er maar snel vanaf zijn’ hoorde ik haar zeggen. Geef maar.’

Ik kon een zucht van opluchting nauwelijks onderdrukken, maar gelukkig hoorde ze het niet.  Ik gaf haar de cocktail zoals we die de dag tevoren hadden klaargemaakt en keek gefascineerd toe. Hier hing alles vanaf. Zou ze? Een mix van allerlei soorten slaappillen, anti-braakpillen en tranquillizers. Genoeg om een olifant te verdoven hadden we gelezen bij de voorbereiding. Dus dat moest goed gaan.

Ze pakte de cocktail van me aan. Zoals ze dat vroeger met alle Margaritha’s, biertjes en wijntjes deed; aanpakken en opdrinken. Zo deed ze dat nu ook. Terwijl ze de dodelijke cocktail in één teug achterover sloeg keek ik naar haar. Mijn lief, moeder van mijn kinderen, mijn vrouw voor een hele lange tijd. Ze keek me vragend aan. ‘Nu jij.’ Ik knikte. ‘Ja lief, ik neem het zo in. We doen het samen, zoals we het hebben afgesproken. Ik hou van je.’ Ze keek me aan, een beetje suf al van de medicatie. ‘Ik ook van jou lief, blijf je bij me, kom je met me mee?’ Haar vragende blik werd onderzoekend. Toen ik die niet beantwoorde, maar in plaats daarvan een glas witte wijn voor mezelf inschonk, achterover leunde in mijn stoel en mijn benen over elkaar sloeg veranderde haar gezichtsuitdrukking van verbazing, naar ongeloof. Ik glimlachte naar mijn vrouw. Lang geleden, nu eindelijk oprecht.

Eindelijk tijd voor mijn geliefde. Wat zal ze trots op me zijn.

De titel is geleend van een album van Therapy; Suïcide pact – You first

 

 

Categorieën
Tussendoor

Samen

Niet dat zij nieuw was, maar ik was al even niet geweest. Door stage bij een andere organisatie was ik bijna een half jaar weg bij ‘mijn’ afdeling bij Atlant.

Sommige bewoners waren er niet meer, andere waren nieuw. Zo ook een best wel jonge vrouw, tussen de 60 en de 70. Haar dementie was vergevorderd.

“Ze weet mijn naam niet meer” vertelde haar echtgenoot. Maar dat gaf niet, want hij merkte dat het gevoel tussen hun er nog wel was.

‘Gevoel blijft.’ zei ik. Toen ik dat zei begon ik te twijfelen. Wanneer houd je gevoel op? Wanneer voel je niet meer dat iemand vertrouwd is en dichtbij je staat?  Wanneer voelt de aanwezigheid van je man, kind, geliefde, zus, vriend, niet meer als veilig en vertrouwd?

Vervaagt dat gevoel ooit?

Maar dat was nu niet aan de orde. Zijn vrouw woonde hier nu een paar maanden, vertelde hij. Daarvoor had hij meer dan 8 jaar voor haar gezorgd. Toen begon het, 8 jaar geleden. Net als bij haar moeder. Het begon op dezelfde leeftijd. Met dezelfde gedragsveranderingen. En toen ineens bij haarzelf.

‘Het was niet vol te houden. Mijn huis leek wel op een fort. Alles op slot. Maar het kon niet anders.’ Het was zijn huis; niet meer hun huis.  En dat is een verlies. Dat je na 50 jaar samen qua gevoel steeds meer alleen komt te staan. Niet kunnen ontvangen maar ook steeds meer moeite om te geven.

‘In het begin kwam ik elke dag maar dat was niet vol te houden’ vertelde hij. En nu? ‘Als ik thuis ben maak ik me voortdurend zorgen. Hoe zou het met haar gaan? Zou ze wel goed eten?’

‘Ik ben liever hier dan thuis. Hier kan ik tenminste nog iets voor haar doen.

Maar datgene wat hij kon doen leek steeds minder te worden.

‘Ik had nooit gedacht haar niet meer te kunnen begrijpen’. Na 50 jaar samen alsnog uit elkaar drijven door dementie. Elkaar langzaam kwijtraken, en ook jezelf.

Hoe goed de verpleegkundigen ook voor mevrouw zorgen, het zal nooit in de buurt komen van wat haar man voor haar heeft gedaan. Wat we nog wel kunnen doen is ook voor hém zorgen. Vertellen hoe het met haar gaat, wat en hoe ze eet, wat ze meemaakt, of ze lacht of verdrietig lijkt. Wat wij denken dat ze nodig heeft en wat hij daarin kan betekenen.
Als zij het niet meer aan kan geven moeten wij als verpleegkundigen de stem van de bewoner zijn. De vertaalslag geven tussen haar wereld en zijn wereld. Om ergens daar tussenin de liefde weer tegen te komen.

Categorieën
Bundel kinderen

Buiten spelen

Een lome zaterdagmiddag, de eerste dag van de herfst en toch kortebroekenweer.
Ik maak de slaapkamer schoon, of, om precies te zijn, de bovenkant van de kledingkast, vol dozen, duplo en kindertekeningen. Je moet ergens beginnen.
Ik til alles van de kast, hoest het stof weg, sop de restanten, hergroepeer de bende. Meer dan de helft gooi ik weg. De andere helft gaat in de ‘emo-kindertekeningen-en-schoolwerkjes-knutselarij’-doos, die weer bovenop de kast gaat. Zo gaat dat.
Onze oudste dochter, zeven, we vinden het allemaal al heel groot, speelt buiten, komt elk half uur binnen om snel daarna weer te vertrekken.
‘Even water pakken.’
‘Even mijn skeelers aan doen.
‘Waar is mijn pennyboard!
‘Ga je nou eindelijk eens mee skaten, mam? Dat deed je toch ook, vroeger?’

 

Net op het moment dat ik behoedzaam twee dozen en veel kleine troep onder de stofvlokken, van de kast til, stuift ze weer binnen. Verspreidt in 10 seconden meer stof dan wij in een jaar. Of twee, drie.. Knap kind.
‘Doe maar ff niet.’ zeg ik.
‘Goed mam’, ze blaast een stapel stof de ruimte in. Onverstoorbaar.
‘Goddomme, wat zei ik nou! Ff weg hier, ga maar ff buiten spelen ofzo’. Wist ik veel.

 

Mokkend taait ze af. “Nouhou, mama, ik mag ook nooit iets!!’
Ik haal mijn schouders op, dit protest is geen unicum, ga verder met opruimen, spoel het zwart geworden water door de wc en zet koffie. De kamer is schoon.

 

‘Ga ff lezen ofzo’ zegt mijn man. Ziet mijn onrust, wordt er moe van,  net als ikzelf.
Óke’, knik ik. Rust; een boek lezen in de zon. Ah…
Toch, na een klein half uur, of drie kwartier, begint er iets te kriebelen. Ongedurig, zomaar.
Ik, ‘Loop even naar buiten hoor.’ Te lang niks gehoord.
‘Even kijken waar ze is, ze speelt achter op het veldje zei je toch?’
Man knikt, ik ben al weg.
Niks, alles leeg.
Rondje door de buurt. Nergens een spoor van ons kind.
Aanbellen hier, vragen daar.
Ah, een springkussen in de wijk achter ons, daar zal ze vast vrienden gemaakt hebben en rondspringen met haar nieuwe vrienden.
Niks.
Mm.
Ik druk opkomende zorgen weg. Ik weet wel dat het, net als alle voorgaande keren, vast goedkomt. Dat gebeurt immers altijd.
Dat het ook niet kan gebeuren wringt zich een weg door mijn buik naar boven.
De straat is zo stil als nooit tevoren. Alles ademt onheil. Zo stil kan niet goed zijn.

 

Ik negeer de opkomende paniek. Dit is vaker gebeurt. Meestal was ze dan ergens bij een vriendje binnen spelen, of een straat verderop bij een vriendinnetje thuis; waar je niet kijkt, niet zoekt.
Onze oudste is nooit stil, je hoort haar altijd; zelfs op een schoolfeest met een dikke honderd kinderen hoor ik haar schelle stem boven alles uit. Zo bewegelijk dat ze binnen een kleine 20 seconden altijd wel ergens binnen mijn gezichtsveld opduikt. Never a dull moment, no second away.
Nu is het stiller dan stil.
Niemand van haar vriendinnetjes weet iets, overal aangebeld. Wat rest is niks.
‘Ze is een half uur geleden naar huis gegaan.’ zegt een meisje op een fiets.
‘We speelde bij het huisje.’ Ah, achter ons huis, grenzend aan de achtertuin. Meestal hoor ik de schelle stemmetjes wel. Deze keer niet, blijkbaar. Fok.
‘Nee, niet gezien’,
‘Ze ging net naar huis, een uurtje terug ofzo.’
Ze had een step mee.’
Zachtjes vloekend en mezelf tegelijkertijd moed inpratend
loop ik naar huis. Waar zal ik verder gaan zoeken? Waar kan ze zijn? Als al haar vriendjes ook niet weten waar ze naartoe ging, hoe moet ik dat dan weten?
Spoorloos? Zomaar? Ik slik duizend doden weg. Mijn gedachten springen van kidnapping, via opsporing verzocht, politiebericht, ‘breng onze dochter terug alstublieft’,  ‘Had dan toch ook beter opgelet stomme doos…’
Snel naar huis, manlief zeggen dat ik de fiets pak om een groter rondje te rijden. Bijna tegen beter weten in.
De gang is vol, ik struikel over tassen en schoenen, “Goddome, bende hier,’ foeter ik .Niemand die het hoort. Dan pas kijk ik, of zie ik.
Skeelers in de krat onder de kapstok. Twee paar sandalen. En hoewel ik weet dat ze erg graag op blote voeten loopt, komt het besef binnen. Dat ze niet weg is. Misschien. Hoop ik. Of durf ik eigenlijk niet te hopen.
Maar dan? Betekent dit dat ze thuis is? Ik kijk de woonkamer in; De jongste dochter slaapt op de bank, geen spoor van de oudste.
Verder zoeken…  Ik loop naar boven, duw haar kamerdeur open; je  moet ergens beginnen tenslotte.
Daar ligt ze.
in korte broek en t-shirt, in haar dekbed gewikkeld.
Duim in haar mond, knuffel onder haar arm geklemd. Onverstoorbaar.
Ik kan niks ander doen dan mijn hand door haar haar halen, een lichte kus op haar wang drukken.
‘Morgen gaan we samen skaten hoor’ fluister ik.
Categorieën
Verpleegkunde Zorg

Sneakers onder de douche

Code oranje. Geen bezoek in het verpleeghuis. Personeel werkt met mond-neusmasker en handschoenen.

Na de verzuchting ‘Daar gáán we weer’ worden de handschoenen over de vingers getrokken en de elastieken van de mondkapjes strakgetrokken. De cohortverpleegkundigen trekken ook nog een schort en spatbril aan.
Daar komt geen virus meer tussen. “Pak jij de wasmand, doe ik de kar.” Het lijkt business as usual. Ik adem 8 uur lang mijn mondkapje vol (geen aanrader. Of hier tussendoor wél een aanrader: neem een smintje, Of 2, of 3 , of 4….want de hele dag je eigen uitadem inademen blijkt niet zo lekker.Na 3 uur mogen we een nieuwe pakken. Als ik die over mijn mond schuif voelt hij vederlicht.Hij ruikt ook lekker fris.Dat ik dit ooit over een mondkapje zou denken. Ik sta in vol mondkapjesornaat een bewoner te douchen en kan daarna zelf wel een douche gebruiken. Mijn  sneakers zijn ook al doorweekt. Niet waterdicht merk ik. Nu weet ik waarom verpleegkundigen ‘klompen’ dragen.
 Ik zou ze zelf ook wel willen, die klompen. Ze zijn er in steriel professioneel; ‘ik-ben-verpleegkundige-wit’, maar ook in kek roze, marineblauw en met bloemetjespatroon. Maar kan ik die klompen wel dragen? Het voelt alsof ik me als achtjarige in een jurk van mijn oma hijs. Niet passend. Of als de meeloopstagiar die in volle outfit aan komt lopen.Klompen moet je verdienen. Net als het knijphorloge dat op de kop aan het borstzakje van het het verpleegkundige-uniform hangt.Als trofeeën.Verdiend met zorg, verdiend in de zorg. Dus het komende jaar laat ik mijn sneakers en sokken nog even natspetteren bij het douchen van mijn pappenheimers. Tot ik vind dat ik het verdiend heb. De regenjas onder de jassen. Het uniform der standvastigen. De klomp onder de sneakers. .